“Ik kan heel snel lopen, heel hoog springen en ik doe koprol van de trap. Soms bots ik ergens tegenaan of val ik, maar dat is niet erg. Ik heb al eens een arm gebroken, en toen ik klein was moest mijn voet in de gips. Ik heb lang een helm gedragen omdat mijn hoofd fout gegroeid was in mama’s buik. Toen kon ik overal tegenaan lopen zonder iets te voelen. Misschien ben ik daarom nooit bang om me pijn te doen. Later wil ik honderd dingen worden, maar geen kapitein op zee zoals mijn bompa. Ik ben al twee keer bijna verdronken omdat ik altijd vergeet dat ik niet kan zwemmen.”