“Papa en ik komen van ver. We stapten door bossen, we klommen op bergen, we sliepen op koude plekken. We zijn geen beren tegengekomen, maar we moesten ons wel verstoppen voor stoute mensen. Nu heb ik een huis en een bedje met één miljoen knuffels. Mijn vriendjes op school zijn lief. Ik kan al goed Nederlands praten. Later wil ik alles worden. Dokter om andere mensen te helpen. Barbier om papa’s baard te knippen. Knutselaar. Juf. Ridder. Schuifaf-bouwer. Van mijn oma in Iran heb ik met de post oorbellen gekregen. Ze zijn van goud, dus een prinses ben ik al.”