“Ik ben altijd gulzig geweest om alles uit het leven te halen.”
Piet Stockmans is tachtig geworden. Zijn ogen kleuren nog blauw, maar de gelatenheid is in zijn lijf geslopen. De vervaldatum is nabij. Daarom liet hij zijn eigen doodskist maken. “Niemand heeft mij gevraagd om geboren te worden. Ik bepaal dus zelf hoe en wanneer ik zal sterven.”
Lang geleden was hij het onvermoeibare kind dat vandaag de stempel ADHD zou dragen. Wat er van hun zoon ging komen, wisten zijn ouders niet. Toen porselein zijn identiteit vormgaf, telden weken te weinig dagen, decennia te weinig jaren. Hij vergaarde faam als kunstenaar en bleef zichzelf heruitvinden.
PIET
“In mijn hoofd is het nooit stil. Ik had ook reporter kunnen worden, iemand die voortdurend op zoek is naar verhalen, maar het werd industriële vormgeving. Ik kwam terecht in de Maastrichtse porseleinfabriek Mosa. Daar zag ik tot mijn verbazing dat de kromgetrokken, gecraqueleerde tegels bij het afval belandden. Die viste ik er weer uit. Ik vond de onvolmaaktheden mooi. Deze invalshoek was het begin van een lange en boeiende carrière.”
Jaren verstreken. Piet gaf les, ontwierp iconische serviezen voor sterrenchefs en koningshuizen en deed met porselein ongeziene dingen.
“Mijn auto was steevast geladen met klei en kleurpigmenten. Ik bruiste van ideeën en experimenteerde erop los. Wanneer ik 10.000 potjes ontwierp om over een oppervlakte van 200 vierkante meter uit te spreiden, vroeg men: voor wie doe je dat? Voor niemand, zei ik dan. Terwijl anderen veilig in het midden van de spreekwoordelijke tafel liepen, wandelde ik over de rand. Riskant, ja, maar van daaruit zag ik wat anderen niet zagen. Ik ben altijd een acrobaat geweest, een naïeveling, een werkpaard. Gulzig om alles uit het leven te halen.”
Toen hij tachtig werd, moest hij vertragen.
“Het is een verschrikkelijke leeftijd. Zo breekbaar. Je beseft plots dat de brandstof opraakt. Uit bed komen wordt een opgave. Maar ik ben koppig. Elke ochtend doe ik mijn 10.000 stappen. Op minder dan een uur ben ik rond de berg van Winterslag. En ik blijf plannen smeden. Ik ga mijn persoonlijk archief publiek maken. Alles heb ik bijgehouden. Scherven, prototypes, installaties, serviezen. Met mijn werk heb ik mijn bergen en mijn dalen beschreven. Toen mijn kleinkind stierf, kon je dat in mijn werk lezen. Als ik er niet meer ben, kan de bezoeker wandelen door mijn leven als mens, vormgever en kunstenaar.”
Met de dood voor ogen ging Piet zelfs nog een stapje verder. Hij liet een goede vriend zijn doodskist ontwerpen.
“Die kist heeft een dubbele bodem voor mijn assen. Het concept is doordacht: ook al ben ik er niet meer, toch blijf ik dubbelzinnig. De kist staat nu in mijn tentoonstellingsruimte. Die dagelijks aanblik is niet pijnlijk. Elk leven is eindig. Bovendien mogen de bezoekers de kist vullen met scherven van mijn porseleinen serviezen die ze hebben laten vallen. Wat blijft er uiteindelijk van een geschiedenis over? Juist ja, scherven.”
In de studio bied ik Piet een stoel aan. Het waren tenslotte heel veel trappen tot aan de derde verdieping. ‘Niet nodig’, bedankt hij vriendelijk. Hoe hij terugblikt op zijn leven, wil ik nog weten. ‘Fier op wat ik gedaan heb’, zegt hij. Hij recht de schouders en kijkt zelfbewust in de camera. ‘Moet ik lachen?’, vraagt hij.